Maandag 29 mei 2000 | Mõrõn - Bulgan

Vanmorgen uit m’n bed gebeld door mevrouw Nansalmaa. Goed nieuws, de tests hebben uitgewezen dat het niet om de zeer besmettelijk vorm van mond- en klauwzeer (JUSOER 010) gaat, die ook op mensen kan overgaan en in het zuiden van Mongolië in de Gobi woestijn heerst. De quarantaine is opgeheven. Opluchting, we gaan naar huis! Nu nog een vliegtuig. Purev meldt opgewekt dat er twee vluchten zijn: vanmorgen en vanmiddag. Maar die van vanmorgen vertrekt niet uit Ulaan Baatar, omdat het hier regent. Omdat het de afgelopen weken nooit lang geregend heeft, zijn we daar niet zo bezorgd over. We gaan naar mevrouw Nansalmaa, die erg blij voor ons is en hoopt dat we nog eens terugkomen. Na enige beleefde weigeringen neemt zij dankbaar onze donatie voor haar werk in ontvangst. Het parkeerterrein voor het bladderende kantoorgebouw is door de regen veranderd in een meertje. Op de stoep hebben zich reizigers verzameld. Iedereen is opgelucht en in de stromende regen vervoer aan het regelen.

In het hotel aangekomen heeft Purev “very bad news”. De man is sowieso zelf al slecht nieuws, maar wat hij vertelt is ook niet leuk. De landingsbaan staat onder water en er landen vandaag geen vliegtuigen. Na wat heen en weer bellen met de luchthaven, of wat daarvoor doorgaat, meldt hij dat de verwachting is dat de regen morgen ook nog aanhoudt. Wat een land. We geloven niks meer: als die landingsbaan onder water staat, willen we dat wel eens zien. Het hek voor het vliegveld zit dicht met een ketting met hangslot. Door een gat in de omheining kunnen we er in. Het is geen probleem naar de landingsbaan te lopen en daar is niks mee aan de hand, er rijden wat vrachtwagens rond. In het kantoorgebouw gaan we op zoek naar de directeur, die is er niet. In een kamertje zitten twee man te sleutelen aan apparatuur, die bij ons in het luchtvaartmuseum staat. Een van hen vertelt dat de gewone (verharde) landingsbaan wordt gerepareerd en daarom wordt de onverharde landingsbaan, die er naast ligt, gebruikt. En die is door de regen zacht geworden en kan niet gebruikt worden. De reparaties duren tot oktober (!) en het is niet waarschijnlijk dat de onverharde baan morgen zover is opgedroogd (als het al zou ophouden met regenen) dat ie dan weer gebruikt kan worden. Vertwijfeld lopen we door het gebouw, rammelen nog aan wat deuren, maar alles is verlaten. Ze vinden het wel best zo. Het binnenlandse luchtverkeer van Mõrõn is uiterst onbetrouwbaar. Opstijgen en landen gaat op zicht, zonder radar. Bij slecht weer zie je de landingsbaan niet en wordt er niet gevlogen.

De optie om per auto naar Ulaan Baatar te gaan wordt verworpen. Dat duurt minstens twee dagen en door de regen kunnen dat er zelfs drie worden. Terwijl het zeer wel mogelijk is dat we ergens in de modder blijven steken. Floris waagt het er op en gaat liften. Wij besluiten op het postkantoor Mr Amdalgan in Ulaan Baatar te bellen. Die is opgelucht mij aan de telefoon te krijgen. Hij was bezorgd en probeert ons al sinds vrijdag te bereiken. Purev heeft hem dus helemaal niet meer geïnformeerd. De zak. Dat vindt Mr Amdalgan blijkbaar ook, want hij communiceert vanaf dit moment alleen nog met Mijid. Purev mag alleen nog maar vertalen. Mr Amdalgan zegt zelfs de eerste minister van Mongolië over onze situatie gesproken te hebben. We nemen de mogelijkheden door. Morgen is er een vlucht van Aeroflot van Ulaan Baatar naar Moskou. Maar dan moeten we eerst in Ulaan Baatar zien te komen. Dat zou per helikopter kunnen. Ik vraag hem dat te regelen. Over een uur moet ik terugbellen. Een uur later blijkt het weer in Ulaan Baatar uitstekend, maar in Mõrõn te slecht voor een helikoptervlucht. Wel staan we voor morgenochtend 11 uur op de vlucht naar Moskou. Mr Amdalgan raadt mij aan met de auto naar het oosten te rijden en als het weer beter wordt weer te bellen. Dan stuurt hij de helikopter. Dat lijkt vooralsnog de enige oplossing, maar voordat we het hotel uit zijn (bonnetjes, gezeik over de rekening, trage rekenmachines, nog tragere Mongoolse trutten) is het kwart voor twee.

Mijid rijdt met een teringgang in vier uur bijna 200 kilometer naar Khutag, het eerste dorp met een telefoon. Het weer is opgeklaard. De telefoonlijn is belabberd. Het weer in Ulaan Baatar is omgeslagen, het regent daar en MIAT stuurt geen helikopter. Godverdegodver. Mr Amdalgan suggereert dat we de hele nacht doorrijden, zodat we de Aeroflot vlucht kunnen halen, maar dat zien we echt niet zitten. Nog een paar uur verder en dan zijn we in Bulgan. Daar in de buurt hebben we op de heenweg ook geslapen en daar is een vliegveld. Dan zien we morgen wel weer verder. Maar het ziet er naar uit dat we het vliegtuig naar Moskou morgen ook niet halen. In de plaatselijke kantine in Khutag eten we wat. Ha, dumplings, maar die zien er alleen maar zo uit. Het laagje deeg dient slechts om de vette schapenzenen die erin zitten aan het oog te onttrekken. Er schuift een Canadees aan, die voor een christelijke organisatie werkt en op het land rond Khutag in de te korte zomer helpt bij de aardappelteelt en Mongools spreekt. Hoewel zijn huis is afgebrand, biedt hij ons aan op zijn yard te kamperen. Dat is nog eens naastenliefde. Herman wordt steeds chagrijniger, hij kijkt me aan: “Wat een kutzooi, hè, Godverdomme”. Hij bedenkt allerlei ziektes en ongelukken voor Purev. Of die het kan helpen.

Intussen heeft het landschap heeft een gedaantewisseling ondergaan. Wat op de heenweg nog dor was, is door de regen helemaal groen geworden en ook de lariksen hebben in die week naalden gekregen. Maar we hebben niet zoveel oog meer voor het landschap. We passeren een dorp dat de moeite niet waard is om op de kaart te zetten.

Om 21.00 uur arriveren we in Bulgan, 13.000 inwoners en dezelfde armoedige zooi als al die andere dorpen en “steden”, waar we op deze reis geweest zijn of langs gekomen. Het enige hotel heeft betere tijden gekend. We nemen de beste kamer met (koud) stromend water en een WC ($4 per persoon). Purev vindt dat veel te duur. Maar wij niet.

Er klinkt muziek, op het plein (ieder gehucht heeft een plein met sovjet afmetingen) staat een podium met een band, de hele stad is aanwezig. Er is opvallend veel politie aanwezig. We vragen een agent de weg naar de kroeg en krijgen een escorte. Twee agenten, een onderknuppel en zijn chef, laten ons in snel tempo alle bars van de stad zien (driemaal Modern Talking, eenmaal iets vaags). Bij de vierde willen we ook wel eens wat drinken Ons escorte ook. We bestellen een flesje wodka en de twee agenten nemen er als camouflage een grote fles limonade bij. Binnen een kwartier is alles op en er wordt een tweede fles wodka aangerukt. Limonadeglazen vol wodka worden door de twee naar binnen geklokt. We worden vrienden, maken foto’s, wisselen adressen uit, het wordt steeds gezelliger, totdat een dronken meisje wat al te lastig wordt. De bewaking probeert haar naar buiten te werken. Een (andere) politiechef helpt ze een handje en sleurt haar aan haar haren naar de uitgang. Onze beschonken vrienden besluiten ook een handje te helpen en we zijn weer alleen. Als we na een tijdje opstappen, staat een van hen plotseling weer naast ons en we worden door het pikkedonker keurig naar het hotel begeleid.