Zondag 28 mei 2000 | Mõrõn

Gisterenavond met Mijid, Gansuren, Floris, de worstelaar, het meisje van de receptie dat een beetje Engels spreekt op kroegentocht geweest. Purev ging wijselijk niet mee, hij begrijpt langzamerhand wel dat we hem een lul vinden. Het gerucht ging dat alles gesloten was vanwege de epidemie, maar daar bleek niets van waar te zijn. Er zijn zeker vijf kroegen annex disco’s in Mõrõn en ik denk dat we de meeste nu wel gehad hebben. Ik heb in ieder geval vanmorgen knap koppijn. Ik wandel in mijn eentje naar de rivier achter ons hotel. In een weldadige rust zijn daar allerlei mensen aan het pielen. Een meisje dat de haren van haar kleine zusje kamt, een oud vrouwtje dat met een melkkannetje water haalt, een jongen met een melkbus op een kros doet hetzelfde. Loslopende paarden komen wat drinken, honden ruziën om iets eetbaars. Het lijkt een drukte van belang, maar met de leegte om ons heen wordt alles nietig.

Tijdens het ontbijt blijkt dat mevrouw Nansalmaa, de dokter, gebeld heeft dat er een e-mail is. Dat werkt dus! Hoewel, van de drie verstuurde e-mails zijn er twee onbesteld retour gekomen. Alice, de vriendin van Herman heeft gebeld met de Nederlandse ambassade in Beijing, die op zaterdag natuurlijk gesloten was. Via een noodgevallenlijn heeft ze te horen gekregen dat de autoriteiten in Mongolië erg star zijn (maar dat wisten we al). Ook schrijft ze dat er pas donderdag weer een MIAT-vlucht van Ulaan Baatar naar Moskou gaat.

Mevrouw Nansalmaa heeft haar zondagse jurk aan en legt uit met welke problemen ze te maken heeft als State Senior Inspector van “Sanitation Epidemiology Organization of The Huvsgul Province”. Dat zijn er teveel om op te noemen en ze komen allemaal neer op geldgebrek. Dieren krijgen ziektes, omdat ze niet ingeënt zijn en ze worden niet ingeënt, omdat er geen geld is voor entstoffen. Zij is de enige dokter in de hele provincie (100.000 vierkante kilometer = 2 x Nederland) met een computer waarmee ge-e-maild kan worden en die ze uit haar eigen zak heeft betaald. Als ze straks weet om welke variant van mond- en klauwzeer het gaat, heeft ze geen idee hoe ze die informatie moet verspreiden, nu verkeer binnen de provincie verboden is. Ook wil ze graag examen doen voor een of andere ingewikkelde cursus die ze op een CD-rom heeft. Maar dat moet in Beijing en ze heeft geen geld voor het examen, laat staan voor de reis. Tijdens haar monoloog zakt de worstelaar (die ons als een lijfwacht begeleidt) met een harde knal door een stoel. Iedereen lachen. Niks aan de hand. Hij zet ‘m ook weer netjes in elkaar, maar gaat er toch maar niet meer op zitten. Het totale interieur van dit kantoortje, mogelijk van dit hele gebouw en waarschijnlijk van de hele stad, is rijp voor de sloop. Ik heb de indruk dat mevrouw Nansalmaa nog wel een uurtje kan doorklagen en, hoewel ik zeer met haar begaan ben, heb ik daar weinig zin in. Dus ik zeg dat ik mijn best zal doen voor haar en druk haar op het hart de rest van de dag eens vrij te nemen, het is tenslotte zondag. Buiten is het hommeles. Mijid wordt lastig gevallen door een paar louche gasten, die vinden dat hij zich niet in moet laten met buitenlanders (wij dus). De worstelaar is gelukkig in de buurt en geeft er één een gooi.

Inmiddels is onze “situatie” er niet beter op geworden. Testmateriaal dat gisteren had moeten arriveren is er nog niet, maar wordt in de loop van de dag verwacht. Maandagmorgen weten ze dan om welke variant van mond- en klauwzeer het gaat, daarna wordt er weer vergaderd. Dus we weten op zijn vroegst maandagmiddag of de quarantaine wordt opgeheven. Het blijkt te gaan om de besmettelijkheidgraad van de ziekte. Als dat meevalt kunnen we gaan. Zoniet, dan kunnen we vast gaan hooien voor de komende winter.

Tegen de middag komen Mijid en zijn vriend de worstelaar met de plaatselijke directeur van MIAT aanzetten. Onduidelijk is waar ze die hebben opgedoken. Onmiddellijk wordt hij gefêteerd met van alles en nog wat en vooral wodka en hij verzekert ons dat er morgen twee vluchten naar Ulaan Baatar gaan en bovendien garandeert hij dat wij op de eerste vlucht zitten. “Dit kunnen ze nooit volhouden”, zegt ie. Zijn vrouw heeft een restaurant en hij nodigt ons uit voor de lunch. Het restaurant is een zogenaamde “canteen”. Purev zegt dat alleen “local people” daar eten en dat dit voor ons veel te min is. Op schaamteloze wijze discrimineert hij maar door. De directeur is inmiddels ladderzat en zuipt maar door, het kwijl loopt langs zijn mond. Gelukkig houden ze in Mongolië van opschieten en niet van natafelen. Na 20 minuten staan we weer buiten en verzekert de directeur ons nogmaals dat we de beste plaatsen in het eerste vliegtuig krijgen. Hij wil met me op de foto. God wat stinkt die man, ik ga bijna over mijn nek.

Herman heeft nu echt ruzie met Purev. Hij heeft hem gevraagd mevrouw Nansalmaa te bellen om te vragen of we nog een e-mail mogen versturen. Een uur later had ie dat nog niet gedaan, was het kaartje met haar telefoonnummer kwijt en stonk naar drank. Ze hebben elkaar uitgescholden waarbij Herman door Purev bedreigd werd met de maffia: “I kill you”, riep hij. Toen ik beneden kwam was ie gekalmeerd en probeerde mevrouw Nansalmaa te bellen, wat niet lukte. Ik stelde voor naar haar kantoor te rijden, maar dat kon volgens Purev niet, want de benzine was bijna op. Nu werd het mij ook te gek. Zonder verder nog aandacht aan hem te besteden lopen we de deur uit om te voet naar mevrouw Nansalmaa te gaan. Halverwege rijden Mijid en de worstelaar ons achterop met de Landcruiser. De tank was driekwart vol. Mevrouw Nansalmaa was er niet. Bij navraag bleek dat ze om 20.00 uur weer aanwezig zou zijn.

Bij het postkantoor komen we Floris tegen. Hij is in het gezelschap van Sambaa, een gladde Mongoolse knakker uit Khatgal, die Floris eerder had ontmoet. Hij spreekt goed Engels, wist niet wat er aan de hand was en belooft morgen met de gouverneur van de provincie te bellen. Misschien helpt het. De e-mail die we ‘s avonds versturen is voor de Telegraaf. We willen geen mogelijkheid onbenut laten om de zaak onder druk te zetten. Vooral omdat ik steeds meer de indruk krijg dat de veterinaire noodzaak van onze quarantaine twijfelachtig is.

Als we bij mevrouw Nansalmaa wegrijden, doorkruisen we de stoffige ongeplaveide straten van Mõrõn en stoppen een aantal keren, waarbij de worstelaar (die er ook bij is, evenals de kok) tegen een schutting bonkt en de weg vraagt. (Eerder die dag hadden we via de aardige receptioniste aan Mijid gevraagd of hij met zijn vriend de worstelaar op zoek kon gaan naar een oude boeddha of andere antieke voorwerpen. En vooral niks tegen Purev zeggen, die zeikerd vindt dat toch niet goed). Bij een blauwe schutting met een ijzeren deur gaan we naar binnen. Een meisje houdt de hond vast. Het is schemerdonker. In de met een peertje verlichte huiskamer komt een tas op tafel en, jawel, een voor een, uit alle hoeken en gaten worden Mongoolse kunstschatten uitgestald. Boeddha’s, schalen, messen, thanka’s (op zijde geschilderde boeddhistische voorstellingen). Prachtig spul. Bij elkaar zeker f 25.000 waard. Het mooiste is Sitasamvara (Witte Samvara), de neukende boeddha, de mooiste die ik ooit heb gezien. De vrouw zit met haar gezicht gekeerd naar het gezicht van de godheid bovenop zijn lul. In geel koper, prachtig gedetailleerd. In het Sanskriet betekent Samvara “vereniging” en in het Tibetaans ‘Hoogste Gelukzaligheid”. Het beeld staat voor “de vereniging van alle verschijningsvormen van de kosmos, een kunstwerk waarin de mystieke eenheid een verheven goddelijk, maar tegelijkertijd ook diep menselijk vorm heeft gekregen”. Het prachtige voorwerp maakt me hebberig, maar moet $ 3.000 kosten en dat heb ik niet bij me. Omdat ons geld verborgen zit in een moneybelt (riem met rits), gaan we eerst terug naar het hotel om te kijken hoeveel we nog hebben.

Daar zit Floris op ons te wachten. Eerder had hij gezegd een goed onderhandelaar te zijn dus hij gaat mee terug om te onderhandelen. Dat is chiquer, als je dat door een ander kunt laten doen. Terug in het schemerige kamertje ligt de grootste hoeveelheid illegale handel, die ik ooit bij elkaar heb gezien voor ons uitgestald. Wat te zwaar en te groot is, wordt terzijde geschoven. Dat vormt een te groot risico bij de douane. Floris kwijt zich uitstekend van zijn taak. Met handen, armen, voeten en Neanderthaler klanken wordt ie boos, doet ie aardig en krijgt hij steeds meer van de prijs af. Hij concentreert zich op twee boeddha’s en twee thanka’s. De aanvankelijke prijs was $ 850, Floris gaat voor de helft. Na een kwartiertje zegt Floris “ik ben er bijna, maar nu moeten we eerst kwaad weglopen”. Bij het hek worden we teruggeroepen. Na nog wat geharrewar moeten we $460 betalen. Dan komt de neukende boeddha weer te voorschijn. Floris biedt $ 350. Dat ligt toch wel erg ver van de gevraagde $ 3.000. Hij weet de prijs terug te brengen tot $1.200, maar dat heb ik niet bij me, dus deze koop gaat niet door. Jammer, want ik weet dat dit moment me voor de rest van mijn leven bij zal blijven. (De volgende morgen meldt onze handelaar zich bij het hotel en weet ik de prijs van de neukende boeddha terug te brengen tot $800. Mijn biedprijs blijft steken op $775 en er komt geen deal. Ik verwacht hem nog wel een keer terug.).