Donderdag 25 mei 2000 | Tsagaannuur - Mõrõn

Dat deze dag geen hoogtepunt zal worden van onze reis, staat tevoren al vast. 250 kilometer met een gemiddelde snelheid van 25 kilometer per uur betekent tenminste tien uur door elkaar gehusseld en geschud worden, terwijl je met een arm aan de steun in de Landcruiser hangt.

We besluiten Purev achterin te zetten en Herman en ik gaan afwisselend voorin. De kok (die we Cas noemen) mag achterin in ‘t midden. We vertrekken om 8.45 uur na uitgebreid afscheid te hebben genomen van Kantabor en Niamsurin, de meisjes en de twee honden. Ze zullen ons missen. We moeten Tg 57.000 ($57) afrekenen. Dat is ca. $ 2 per persoon, per nacht plus $15 service (kachel, kapper etc.). Dit is hun beste week tot nu toe en dat zal waarschijnlijk de komende tien jaar wel zo blijven.

Om half vijf arriveren we in Mõrõn, met een half uur schaft, een mooie tijd. Maar dat kan ook alleen maar met een chauffeur als Mijid. Die scheurt behendig langs keien en kuilen en weet steeds de juiste keuze uit de verschillende sporen te maken. Als we in Mõrõn aankomen, hebben we in totaal bijna 1.600 kilometer afgelegd, waarvan alleen de eerste en de laatste tien geasfalteerd. Met een gemiddelde van ca. 25 kilometer per uur, betekent het dat we de afgelopen negen dagen 60 uur in de Landcruiser uit elkaar zijn gescheurd. In hotel Gobi proberen we te bellen naar Nederland. Dat lukt niet. Op naar het postkantoor. Dat is feest. In de communicatie eeuw gaat het hier nog met een schakelbord, briefje invullen, half uurtje wachten, een paar mislukte pogingen, iemand uit Moskou aan de lijn, dan een keurig Engels sprekende telefonist in Ulaan Baator, die begrijpt wat we willen en eindelijk met veel gekraak, Nijkerk: “We leven nog, smerig, moe, maar voldaan …”.

Na het avondeten moeten we tot 23.00 uur wachten, voordat er warm water uit de kraan komt (dagelijks van 21.00 tot 22.00 uur). Eindelijk een (te) hete douche, dat is bijna een week geleden. Opgefrist kunnen we er weer tegen aan en maken we kennis met het nachtleven van Mõrõn. Met Purev, Mijid en een plaatselijke vriend van hem (alweer een worstelaar). Die komt goed van pas, want de schaarse bezoekers van de drie bars/disco’s die we bezoeken, waarvan de tweede net dicht ging, zijn vrijwel allemaal dronken tot zeer laveloos en bovendien lastig. Ze zijn handtastelijk en willen lallend dat ik ga dansen Heel vervelend. Maar voor de worstelaar hebben ze ontzag. Het zijn zonder uitzondering jonge mensen, een triest gezicht: haveloos geklede jongens, die op de gok de uitgang weten vinden. Zoals in veel ex-sovjet staten is alcoholisme ook hier een groot probleem. Maar wat moet je anders als je in zo’n godvergeten oord geboren bent waar niks is en de komende 10 jaar ook niks zal zijn.

’s Nachts was het nog lang rumoerig in hotel Gobi. Dronken mannen liepen schreeuwend en ruziënd door de gangen. Gillende vrouwen, slaande deuren, zo luidruchtig dat het bijna beangstigend was.